Het ging niet in één keer. Er was geen dag waarop ik wakker werd en dacht: “Nu ben ik er weer”. Maar er kwamen wel momenten. Steeds vaker.
Een wandeling in stilte, zonder doel. Een keer huilen, zonder me ervoor te schamen. Iets opschrijven wat ik écht dacht. Of ineens voelen: hé… ik ben een goede moeder.
Langzaam kwamen ze. Die momenten waarop ik mezelf weer begon te voelen. Niet de overlevende versie. Maar míj.
Ik dacht altijd dat ik eerst alles moest oplossen. Eerst rust, dan voelen. Eerst energie, dan ruimte. Maar het was andersom. Ik moest ruimte maken om weer iets te kúnnen voelen. Zelfs al was het ongemakkelijk.
En misschien is dat nog wel het spannendste geweest. Niet het ziekenhuis, niet de wachtkamers, niet de pijn. Maar thuiskomen in mezelf.
Durven voelen wat er achter de stilte zat. En het niet meer wegduwen.
—
Wat ik in die stilte vond, was stevigheid. Zachtheid ook, maar geen breekbare. Een zachtheid die blijft staan.
En van daaruit ben ik anders gaan kiezen. Beter voor mezelf gaan zorgen. Grenzen gaan voelen én aangeven. Het zaadje dat daar is geplant, groeit nog elke dag door.
Het heeft ervoor gezorgd dat ik nu doe wat ik het allerliefste doe: mensen begeleiden om diezelfde ruimte in zichzelf terug te vinden. Met zachtheid, liefde en aandacht.
—
Soms zie je zelf niet hoe ver je al gekomen bent. Je bent zo aan het doorgroeien, bijsturen, ademhalen, dat je het pas merkt als iemand anders het zegt.
“Je straalt.”
“Je bent zachter geworden.”
“Er is iets veranderd.”
Groei voltrekt zich vaak in stilte. In kleine keuzes, iedere dag opnieuw.
Bij mij gingen de poorten pas echt open toen ik durfde te luisteren. Naar mijn lijf. Naar mijn verdriet. Naar de zachtheid die ik zo lang had ingeslikt.
En ja… dat veranderde alles.